Skip to content


‘Een mooie wijk voor onderzoek’

delta16wassenbergFrank Wassenberg deed twintig jaar onderzoek naar stadsvernieuwing in de Bijlmer. Na de sloop van meer dan de helft van dertienduizend flatwoningen kreeg de wijk lucht om op te bloeien.

Uw promotieonderzoek gaat over opkomst, ondergang en wederopstanding van de Bijlmer. Wanneer is uw interesse in de Bijlmer begonnen? 
“Mijn eerste klus bij OTB eind jaren tachtig was een opdracht voor de ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken en dat heette ‘kleine criminaliteit en naoorlogse etagebouw’. Ze hadden geconstateerd dat in flats van jaren vijftig tot zeventig veel criminaliteit plaatsvond en vroegen zich af wat ze daaraan konden doen.”

Dus toen u aan onderzoek begon, vertoonde de droom van de Bijlmer al de eerste scheuren? 
“Die was al behoorlijk in verval op dat moment.”

 

Terug naar het begin van de Bijlmer. U noemt dat in uw proefschrift qua grootte en qua idealen een megaproject. Wat was het idee erachter? 
“De stadsontwerpers van Amsterdam wilden iets nieuws brengen waardoor de hele wereld opnieuw met bewondering naar Amsterdam zou kijken. In het verlengde van de grachtengordel uit de Gouden eeuw, het Plan-Zuid van Berlage en de westelijke tuinsteden van Van Eesteren – destijds een succesvolle uitdrukking van het moderne leven met zichtlijnen, ruimte en privacy. Dus midden jaren zestig dacht men: kom, het wordt tijd voor een vervolg. Verantwoordelijk wethouder was de latere PvdA-voorman en premier Joop den Uyl. Die heeft een aantal van zijn ambtenaren opzij geschoven toen ze zich durfden af te vragen of uitsluitend hoogbouw nou wel zo’n goed plan was. Maar het was de glorietijd van Ciam (Congres Internationaux d’Architecture Moderne, red.) waar men steevast overtuigd was van de superioriteit van hoogbouw.

Want? 
“Hoog is status – dat is nog steeds zo. Kijk maar naar Dubai, Singapore of Hongkong. Maar hoogbouw betekent ook dat je ruimte overhoudt voor publiek groen. Iedereen kan gebruikmaken van zijn eigen park, maar je moet het wel samen delen. Men had nog een heilig geloof in gemeenschappelijkheid en egalitaire samenleving. Uit dat oogpunt was het bouwen van vijfhonderd identieke woningen in één gebouw juist goed. De flats dwongen een gemeenschappelijkheid af, want de voordeur komt uit op een galerij en een lift, trappenhuis en entreehal. Maar juist in die gemeenschappelijke tussenruimtes begonnen de problemen. Er werd in de liften geplast omdat kindertjes het niet trokken helemaal naar boven te gaan, of mensen lieten er hun hond uit. Later ontaardde dat in criminaliteit en onveiligheid. Maar de woningen zelf waren ruim en luxueus, boden vrij uitzicht en het sanitair was prima.”

Wanneer verschenen de eerste wolken boven het paradijs? 
“Al vrij snel. Eerst werd de uitvoering versoberd. Toen doken er problemen op met leefbaarheid; gezinnen op zeven hoog vonden het lastig om hun kinderen beneden te laten spelen. Het begrip ‘flatneurose’ kwam op. De woningbouw kende een piek begin jaren zeventig waardoor de woningnood, die altijd hoog op de politieke agenda had gestaan, eigenlijk verdween. Er kwamen bovendien andersoortige woningen beschikbaar: leuke eengezinswoningen met voor- en achtertuin in Hoorn, Purmerend en de Haarlemmermeer.”

Wat gebeurde er toen? 
“Al die gezinnen met kinderen, voor wie de Bijlmer eigenlijk bedoeld was, kregen een voorkeur voor een echt huis in plaats van een flat. Zeker toen het autobezit ook algemener werd. De beoogde doelgroep vertrok massaal naar de buitenwijken en de groeikernen, waar hen de woonerven wachtten. De Bijlmer kwam daardoor eind jaren zeventig leeg te staan. Beleidsmakers en politici snapten er niets van: jarenlang waren ze woningnood gewend en nu opeens leegstand. Bij de kroning van Beatrix in 1980 scandeerde men ‘geen woning, geen kroning’, maar de leegstand in de Bijlmer groeide. In 1984 stond een kwart van de flats leeg met een verhuisgraad van veertig tot vijftig procent per jaar. Dan bouw je geen sociaal leefklimaat op.”

En wat kwam er voor in de plaats? 
“Toen kwamen eigenlijk de tweede keus-mensen, die misschien ook wel naar Purmerend hadden gewild maar er niet voor in aanmerking kwamen. Zo kwamen er steeds meer mensen in de Bijlmer die er eigenlijk niet wilden wonen. In 1975 was Suriname onafhankelijk geworden, en dat zorgde ook voor een grote toestroom. Een derde van de bevolking van de Bijlmer komt oorspronkelijk daar vandaan. De Caribische wooncultuur was al snel overheersend en is dat nog steeds.”

De Caribische wooncultuur? 
“Dat je er veel tropische spullen kunt kopen, dat er vrienden om je heen wonen, dat er festivals plaatsvinden met Surinaamse muziek.”

Dat klinkt heel gezellig, maar er is natuurlijk ook drugs, criminaliteit, vandalisme en prostitutie. 
“Ja. Vlak voor de onafhankelijkheid in 1975 is een derde van de bevolking van Suriname naar Nederland verhuisd. Het eerste aanknopingspunt was familie of bekenden en die woonden vooral in de Bijlmer omdat daar woningen beschikbaar waren. En opeens woonden er tien, vijftien mensen in zo’n woning. Dat leidde natuurlijk tot overlast, zeker voor de groep bewoners van het eerste uur. Maar diezelfde Caribische wooncultuur wordt nu als een pluspunt gezien. Men vindt het fijn met familie en vrienden bij elkaar te wonen. Eind jaren negentig werd duidelijk dat mensen voor de sfeer in de Bijlmer wilden blijven wonen, maar wel in een eengezinshuis met een tuin.”

U noemt in uw proefschrift diversificatie van bouwstijl als een van de punten die de Bijlmer leefbaarder hebben gemaakt. Was dat op initiatief van de bewoners zelf?

“Het maakt deel uit van het proces dat begint met sloop. En dat is een drastische stap geweest omdat de flats er net twintig jaar stonden.”

Waar kwam die gedachte van sloop vandaan? 
“Sloop was een uiterste middel, nadat alle andere denkbare maatregelen niet succesvol bleken. De leegstand was bovendien niet alleen slecht voor de leefbaarheid, het kostte ook veel geld doordat er geen huur binnenkwam.”

Laat ik het anders vragen. Op gegeven moment, vanaf halverwege de jaren tachtig, zijn de ellende en hopeloosheid van de Bijlmer evident. Het merkwaardige is dat er een wederopstanding komt. Wat was de kiem daarvan? 
“In de jaren tachtig is eerst nog geprobeerd met verbeteringen en huurverlagingen bewoners naar de Bijlmer te trekken. Maar op hetzelfde moment werd vanuit Den Haag de huursubsidie geïntroduceerd, dus huurprijs was niet zo’n issue meer. Ook werden de flats opgeknapt met meer liften en betere groenvoorziening.”

Hielp dat? 
“Op zich waren het allemaal goede maatregelen, maar op het totaal van de wijk hadden ze weinig effect. Ik heb wel twintig onderzoeken gedaan naar hoe mensen de wijk waardeerden, wat ze van de maatregelen vonden en wat ze wilden met hun flats. Dat was een unieke kans om de vinger aan de pols te houden bij de meest problematische wijk van Nederland.”

Vond u het leuk om er te komen? 
“Ik heb het altijd een mooie wijk gevonden voor onderzoek. Je beseft in de meest problematische wijk van Nederland te lopen, maar ik heb me er nooit super onveilig gevoeld. Amerikanen uit Chicago of Detroit vinden het maar een rustige wijk. ‘Waar is het probleem?’ zeggen ze dan, als ze er op bezoek komen. Maar in Nederlandse context was de Bijlmer lang de slechtste wijk en ook de bekendste. Het NOS-journaal ging jarenlang voor hun items over maatschappelijke problemen steevast filmen in de Bijlmer. Iets met vervuiling op straat, iets met illegalen, overbewoning, drugs, criminaliteit. Het maakte niet uit, het was altijd prijs. De Bijlmer kwam dus steeds stereotyperend in beeld.”

De vraag blijft: wat was de omslag? Was dat de sloop? 
“Toen eind jaren tachtig geen van de verbeteringen bleek te werken en het imago verder achteruit ging, klonk steeds vaker de suggestie om de boel maar te slopen. Dat geluid is regelmatig besproken in de gemeente- en stadsdeelraad. Begin jaren negentig waren de geesten rijp voor rigoureuze verandering en werd besloten om een kwart van de dertienduizend flats te slopen. Driekwart zou blijven staan. Gaandeweg zou dat aandeel sloop stijgen. Anders dan in de jaren tachtig kwam daar eigenlijk nauwelijks protest tegen, want niemand wist meer hoe het verder moest. Rond 1995 is toen begonnen met gelijktijdige sloop, renovatie en Almere-achtige laagbouw. Dat markeert de omslag. De gerenoveerde flats bleken razend populair, evenals de nieuwe laagbouw die niet bedoeld was voor yuppen uit de grachtengordel, maar voor mensen uit de Bijlmer zelf. Daarnaast werd de openbare omgeving opgeknapt en er werden veel sociaaleconomische maatregelen getroffen. Dat is sindsdien de standaardaanpak van probleemwijken geworden.”

Zijn dat de lessen van de Bijlmer? 
“Nergens anders in Nederland is op zo’n grote schaal en op zo’n intensieve manier aan stadsvernieuwing gewerkt als in de Bijlmer. Het was jarenlang het grootste stadsvernieuwingsgebied van Nederland, en eigenlijk nog steeds.”

U schrijft dat de lessen van de Bijlmer ook betrekking hebben op Rotterdam-Zuid en andere probleemwijken. Hoe bijvoorbeeld? 
“Jarenlang was de Bijlmer het putje van Nederland, nu is dat Rotterdam-Zuid, of in elke geval een aantal wijken daar.”

Maar wat moeten ze daar aan doen? 
“De context is natuurlijk heel anders. Rotterdam-Zuid verschilt van de Bijlmer qua fysiek, bouwstijl en bewoners. Het gebied is veel groter en gedifferentieerder. Maar de grootste overeenkomst is dat het momenteel de slechtste wijk van Nederland is.”

En wat kunnen ze daaraan doen? 
“Ik ga geen lijstje geven van vijf dingen die ze moeten doen. Dat zou te schoolmeesterachtig zijn. Maar er is wel een aantal elementen aan te wijzen waar ze van kunnen leren. Een van die zaken is het belang van gedifferentieerde bouw. Nou, dat is daar al veel meer dan in de Bijlmer.”

Laat ik iets anders nemen. U zegt: je moet succesvolle mensen in een wijk zien te houden, en de klagers kwijt zien te raken. 
“Ja, een kwart van de bewoners van de Bijlmer zijn believers. Sommigen van hen zijn bewoners van het eerste uur. Die mensen houden van de wijk, die moet je op alle manieren faciliteren. Dan zit er een net zo grote groep die graag weg wil. Die mensen klagen alleen maar, niks is goed in hun ogen. Die moet je ook faciliteren, rijd desnoods de verhuiswagen voor. Die zijn nu ook vertrokken. En de middengroep trekt naar de positivo’s. Een voorbeeld daarvan vind ik de klusflats, een idee dat in Rotterdam ontwikkeld is, en dat nu in de laatste Bijlmerflat Kleiburg veel geïnteresseerden trekt. Bij het item daarover onlangs was de toon van het NOS-journaal opeens opvallend positief.”

CV

Dr. Frank Wassenberg (1959) studeerde sociale geografie en planologie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen en werkte vervolgens twee jaar op het ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Vanaf 1987 was hij verbonden aan onderzoeksinstituut OTB van de TU Delft, waar hij twintig jaar lang onderzoeken verrichte in de Bijlmer en vele andere gebieden in binnen- en buitenland. In 2009 stapte Wassenberg over naar het Nicis-instituut in Den Haag, waar hij programmaleider onderzoek is. Afgelopen jaar fuseerde Nicis tot Platform 31. Dit instituut richt zich op de toepassing van wetenschappelijk onderzoek in de stedelijke praktijk. Daarnaast is hij gastonderzoeker bij OTB. Op dinsdag 12 maart promoveerde Wassenberg bij emeritus hoogleraar Hugo Priemus (OTB) op het proefschrift ‘Large housing estates: ideas, rise, fall and recovery – The Bijlmermeer and beyond.’

Posted in Artikelen, Delta.

Tagged with , , .