Skip to content


Blij met de crisis

De Ingenieur, juni 2010

Innovatie en verduurzaming zijn de centrale thema’s in het wetenschappelijke boek Transitions to Sustainable Development, geschreven door drie Nederlandse hoogleraren, als eerste in een zesdelige reeks over grootscheepse maatschappelijke veranderingen. De auteurs zien de huidige financiële crisis als een kans voor een duurzamere samenleving.

“We leven op het kantelpunt”, aldus hoogleraar duurzame transitieleer Jan Rotmans (Erasmus Universiteit Rotterdam) tijdens de presentatie van de wetenschappelijke studie naar duurzame veranderingen. De huidige financiële crisis is er een symptoom van, evenals de eerdere energiecrisis en de opkomende klimaatcrisis. Volgens Rotmans gaat het nog dieper: religie en ideologieën bieden geen morele houvast meer waardoor mensen in toenemende mate op zoek zijn naar nieuwe waarden. Hij stelde zijn publiek in de zaal van het gebouw van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen nog veel onrust en onzekerheid in het vooruitzicht, uitmondend in een krachtige roep om leiderschap. En toch verklaarde hij blij te zijn te de crisis, “Want dan wordt het systeem opengescheurd en dat biedt ruimte. We zitten nu middenin de overgang tussen oude en nieuwe paradigma’s. Zo’n overgang is een slagveld waarin oude organisaties verdwijnen en nieuwe ontstaan.”

Zes jaar geleden werd in het kader van het besluit subsidies kennisinfrastructuur (Bsik) tien miljoen euro beschikbaar gesteld voor een studie naar systeeminnovaties en transities (KSI-network, staat voor Knowledge Network on System Innovations and Transitions). De betrokken universiteiten (Erasmus Universiteit Rotterdam, Technische Universiteit Eindhoven en Universiteit van Amsterdam) lapten samen een zelfde bedrag erbij waarna de studie kon beginnen. Zes jaar onderzoek is nu uitgemond in een reeks van zes academische boeken, waarvan Transitions to Sustainable Development de eerste is. Er volgen nog specifieke studies over verduurzaming van voeding, gezondheidszorg, energie en mobiliteit en een afsluitend deel. Bovendien is op 3 en 4 juni in Rotterdam op het gelijknamige schip een tweedaagse conferentie gehouden over de verworven inzichten en verduurzaming van zorg, elektrische vervoer en bouw.

Het boek is een coproductie van drie hoogleraren: de eerder genoemde professor Jan Rotmans (transitiemanagement, EUR), techniekhistoricus professor Johan Schot (TU/e) en hoogleraar innovatiebeleid John Grin van de UvA. Verder schreven mee Frank Geels (hoogleraar wetenschapsbeleid aan de universiteit van Sussex) en Derk Loorbach (gepromoveerd onderzoeker in de groep van Rotmans).

Het boek kent dan ook drie delen die elkaar aanvullen. In het eerste deel beschrijft Johan Schot een aantal historische overgangen van techniek in de maatschappij om de dynamica van transities te schetsen. Daarna volgt het deel van Rotmans waarin hij transities beschrijft aan de hand van het transitiemanagementmodel en lessen trekt over hoe overgangsprocessen beter te laten verlopen. In het laatste deel neemt John Grin een aantal door de regering ingezette transities onder de loep (bijvoorbeeld in de landbouw) om daaruit conclusies te trekken over hoe het politieke spel het best gespeeld kan worden. Het boek gaat over innovatie en duurzaamheid, geschreven vanuit gammawetenschappen zoals geschiedenis, sociologie en bestuurskunde. KSI-voorzitter en hoogleraar astronomie Harry van der Laan merkte bij de presentatie op dat zo’n boek hard nodig was omdat de terminologie voor overgangsdenken ontbrak. Dat gemis is met deze Engelstalige pil van 400 pagina’s wel verholpen. Volgens Van der Laan is het gat nu ‘meer dan vol’. Het volgende probleem is om de inhoud wereldkundig te maken.

In het historische deel definieert Schot een transitie als een co-evolutie waarbij niet alleen de techniek verandert, maar tegelijkertijd het gebruik ervan en de sociale inbedding (zo was het voorde opkomst van de auto heel gewoon dat mensen kriskras over straat liepen). Bovendien zijn er bij transities veel partijen bij betrokken en het zijn processen die gewoonlijk 40-50 jaar in beslag nemen, waarbij vooral de aanloopfase lang kan zijn. Een uitzondering is de aansluiting van Nederland op een aardgasnet – een klus die vanaf 1963 in tien jaar tijd geklaard was. Schot geeft mooie voorbeelden van hoe innovaties anders verlopen naarmate de omstandigheden verschillen. Soms lag de oplossing al te wachten (de vervanging van zeil- door stoomschepen) op het moment dat het ongemak te groot werd. Andere keren waren er nog geen alternatieven (de ontwikkeling van het rioolstelsel in Nederland) of juist een veelheid daaraan (de vervanging van paardenwagen door auto in Verenigde Staten). Wie de innovatie wil stimuleren doet er volgens Schot goed aan om ‘hoopvolle monsters’ te koesteren. Vaak zijn de nieuwe technologieën nog ‘monsterlijk’ in de zin dat ze niet zijn uitontwikkeld en ook de competitie nog niet aankunnen. Wie beseft dat we ze later nodig gaan hebben, moet aan ‘strategic niche management’ gaan doen.

In het tweede deel beschrijft Jan Rotmans het transitiemanagement. Hij schetst daarbij de dynamische dans tussen verschillende partijen: de bestaande grootmachten (het ‘regime’) versus groepjes van samenwerkende koplopers die in zogenoemde arena’s innovatieve alternatieven ontwikkelen. Dat alles speelt zich af tegen het decor van de wijdere omgeving (‘landscape’).  Praktisch gesproken krijgen innovaties pas een kans wanneer de gevestigde macht begint te wankelen. Dat verklaart de vreugde van Rotmans over de crisis.

Grin buigt zich in het derde deel over de verhouding tussen vernieuwers en de bestaande macht. Hij geeft voorbeelden van hoe het ‘regime’ vernieuwers kort houdt en ‘opeet’. De taskforce energietransitie, onder leiding van ex-Shell topman Rein Willems, wordt als voorbeeld aangehaald van een werkgroep die tekortschiet in innovatie doordat de macht teveel in handen ligt van de huidige dominante marktpartijen. Om tot innovatie te komen is het soms nodig om de dominante positie te doorbreken, zoals in het landbouwbeleid gebeurd is in de vorm van de mestboekhouding en superheffing op melkoverschot. De aanzet daarvoor kwam van buiten (the ‘landscape’) in de vorm van Europese regelgeving.

De analyses van hoe techniek, milieu, maatschappij en politiek zich in samenhang ontwikkelen zijn waardevol omdat ze een beter begrip geven van de manieren waarop (duurzame) veranderingen plaatsvinden. Mijn belangrijkste bezwaar is de weinig toegankelijke stijl door zinnen als: “While, as we have argued in III.I.3, Re-structuration implies its own types of politics, it also bears an interesting potential for dealing with such politics.”

Wie minder in de wetenschappelijke redenaties geïnteresseerd is dan in de de richting van transities in de zorg, bouw, mobiliteit, energie en economie kan beter terecht bij Rotmans’ publieksboek Transitieagenda voor Nederland – investeren in duurzame innovatie.

———–

John Grin, Jan Rotmans and Johan Schot, Transitions to Sustainable Development – New Directions in the Study of Long Term Transformative Change, Routledge, New York and London, 2010, 397 blz, € 22,-

Weblog bij het besproken boek:

http://www.sustainabilitytransitions.com/

Jan Rotmans, Transitieagenda voor Nederland – investeren in duurzame innovatie, Kennisnetwerk Systeeminnovaties en transities (KSI), 2010, 62 blz., aan te vragen bij www.ksinetwork.nl

Copyright (c) Jos Wassink, 2010

Posted in De Ingenieur.

Tagged with , , .


0 Responses

Stay in touch with the conversation, subscribe to the RSS feed for comments on this post.

You must be logged in to post a comment.