Skip to content


De Nieuwe Taalstrijd

ARTIKEL Hypothese, april 1999

De Nieuwe Taalstrijd

de evolutionaire paradox van het taalorgaan

Taalonderzoek is een populaire aangelegenheid geworden, zo bleek vorig jaar uit het grote aantal voordrachten over taal op het congres van de American Association for the Advancement of Science. Merkwaardig genoeg waren het geen taalkundigen maar biologen en hersendeskundigen die zich waagden aan vragen als: waar zetelt taal in het brein; wat bepaalt het verschil in taalvaardigheid tussen mens en dier en wat is de samenhang tussen taal en denken? Taalkundigen lijken niet erg ingenomen met deze inmengingen en de debatten zijn -ook in Nederland- dermate fel dat de term taalstrijd op z¹n plaats lijkt.

Het eerste strijdpunt is een definitie van taal. In het debat worden natuurlijke en aangeleerde communicatie bij verschillende diersoorten met elkaar vergeleken. Meerkatten bijvoorbeeld kunnen elkaar waarschuwen met verschillende kreten voor dreigend gevaar van een roofvogel of van een slang. Is dat een taal? Welke communicatiekanalen hebben mensen behalve de gesproken taal? En in hoeverre komt die lichaamstaal overeen met die van chimpansees? Afijn, verwarring te over en hoog tijd voor een afbakenende definitie.

De vermaarde taalkundige Professor Noam Chomsky (MIT, Boston), die onlangs z¹n zeventigste verjaardag vierde, reageert op de vraag naar een definitie van taal als door een wesp gestoken: ³Dat is geen wetenschappelijke vraag. Ieder organisme heeft z¹n eigen wijzen van communicatie. Mieren bijvoorbeeld en zeehonden en alle andere complexe organismen hebben tal van communicatiesystemen. Is dat taal? Wie weet. Allerhande diersoorten hebben verschillende systemen en de een is niet een primitievere versie van de ander. De systemen zijn gewoonweg anders en onderlinge vergelijking is derhalve onzinnig.²

Evolutionisten daarentegen gaan uit van grote continuïteit in verschillende levensvormen. Op grond van grote genetische overeenkomst tussen mens en chimpansee (98,5%) verwachten zij ook parallellen in de verschillende communicatiesystemen.

Etholoog Frans de Waal (Emory University, Atlanta) is een expert op het gebied van het gedrag van chimpansees en hij definieert taal als ³een set van willekeurige symbolen die op een bepaalde manier gerangschikt moeten worden.² Volgens die definitie hebben meerkatten geen taal omdat er geen grammatica is. Ook chimpansees komen met hun (natuurlijke) communicatie niet voor de classificering Œtaal¹ in aanmerking omdat ze gebruik maken van gelaats- en lichaamsuitdrukkingen en niet van abstracte symbolen. In kunstmatige taalexperimenten blijken ze daar echter wel toe in staat en dit verschijnsel is een krachtige drijfveer achter de huidige taalstrijd.

Centraal in het debat tussen taalkundigen en biologen staat het zogeheten taalorgaan. Chomsky introduceerde het eind jaren vijftig en tot op de huidige dag wordt het taalorgaan beschouwd als het grondsysteem van de menselijke taalverwerving. Chomsky verbaasde zich over de vanzelfsprekendheid waarmee jonge kinderen taal leren en met name over hun onwaarschijnlijke gevoel voor grammatica. Hij concludeerde dat het vermogen om taal aan te leren aangeboren moest zijn en noemde dit het taalorgaan.

Voor taalkundigen is het taalorgaan de scheidslijn tussen mens en dier. Evolutionisten daarentegen verwijten Chomsky dat hij met het taalorgaan het probleem van de taalverwerving niet opgelost, maar slechts benoemd heeft. Hersendeskundigen willen bovendien weten waar in het brein het taalorgaan zich zou bevinden. Hun bevindingen wijzen namelijk uit dat verschillende in het brein verspreide centra bij taal betrokken zijn en dat lijkt niet te sporen met het idee van één taalorgaan. De Amerikaanse neuroloog Terrence Deacon (Boston University), die de evolutie van hersenen en taal onderzoekt, stelt zelfs dat het taalorgaan strijdig is met de evolutieleer: ³Het idee van een taalorgaan suggereert een uniek deel van het brein dat op taalverwerving gericht is. De anatomie van het brein wijst daar niet op: het menselijk brein heeft geen structuren die ons onderscheiden van andere primaten. De verhoudingen zijn anders en het volume is drie keer groter maar er zijn geen nieuwe delen.²

Volgens Prof. Jan Koster van de afdeling Algemene Taalwetenschappen in Groningen is Deacons conclusie voorbarig. In Groningen maakt men zelf ook afbeeldingen van taalactiviteit in de hersenen en weet men dus dat taal inderdaad niet tot één centrum beperkt is, maar het gevolg van de wisselwerking tussen afzonderlijke Œmodules¹. Koster is dan ook niet gelukkig met de term Œtaalorgaan¹ die één gespecialiseerd centrum suggereert. Zelf vat hij de term op als Œhalve metafoor¹ die niet losstaat van de betrokken hersenstructuren, maar er ook geen adequaat beeld van geeft.

De huidige taalstrijd staat bekend als het continuïteitsdebat en draait om het dilemma van het taalorgaan. Als het taalorgaan een uniek menselijke verworvenheid zou zijn, is het strijdig met de evolutie en als het niet uniek menselijk is, dan zou ook de nauwverwante chimpansee sporen van taalverwerving moeten vertonen. Ironisch in dit debat is dat Chomsky, als vader van het taalorgaan waarop de controverse zich toespitst, zich nadrukkelijk buiten de discussie houdt. Er is helemaal geen debat, verklaart Chomsky luchtig. ³Er is een ideologische doctrine die stelt dat er continuïteit moet zijn en niemand vecht dat aan omdat het zinloos is.²

Een uitgesproken voorstander van het continuïteitsbeginsel is Prof. Duane Rumbaugh van het Language Research Institute in Atlanta. Samen met z¹n vrouw Sue Savage-Rumbaugh leidt hij het onderzoek naar taalvaardigheid bij bonobo¹s, een aan chimpansees verwante apensoort. Sue vertelt dat onlangs één van de apenverblijven is gerenoveerd en dat ze een discussie had met de bonobo Kanzi over zijn terugkeer. Hij wilde wel terug, maar dan alleen met de hele familie bij wie hij in de tussentijd verbleef. Toen Sue hem had uitgelegd dat daar geen ruimte voor was, koos hij ervoor om in het andere apenverblijf z¹n intrek te nemen. In discussie met een aap? In het Language Research Center is dat de dagelijkse praktijk.

Apen hebben geen menselijke taal, benadrukt Duane Rumbaugh. ³Maar als je kijkt welke facetten van taal ze wel beheersen, kan ik je tien, twintig zaken noemen: ze kunnen dingen benoemen; ze kunnen om iets vragen; ze kunnen hun sociale gedrag met symbolen benoemen; ze kunnen vertellen wat ze gaan doen of wat er gisteren gebeurd is. In tegenstelling tot wat we tot tien jaar geleden in de literatuur schreven zijn ze daar wel degelijk toe in staat.²

Het verschil in inzicht tussen toen en nu is veroorzaakt door Kanzi. Tot tien jaar geleden was het de gewoonte om apen vanaf de leeftijd van vier jaar taaltraining te geven waarbij ze de verbinding moesten leren tussen (een plaatje van) een voorwerp, een gesproken woord (de naam van het voorwerp) en een abstract symbool op een toetsenbord. Jongere apen werden ongeschikt geacht voor de training omdat ze zich niet kunnen concentreren. Zo ook Kanzi, die door toevallige omstandigheden de trainingen bijwoonde die z¹n moeder kreeg. Het was net een klein kind, herinnert Rumbaugh zich glunderend. ³Hij maakte iedereen gek, stal z¹n moeders voedsel, klom op haar hoofd en rende over het toetsenbord heen-en-weer.² De verrassing kwam drie jaar later toen Kanzi aan de beurt was voor taaltraining en toen bleek dat hij alle symbolen al kende. ³Toen we hem testten van plaatje naar symbool, van symbool naar plaatje, van spraak naar symbool of van spraak naar plaatje bleek hij dat allemaal al te kennen. En dat zonder training!² De conclusie was dat apen die jong opgroeien in een omgeving met taal, spontaan taal leren. Alsof ook zij een taalorgaan hebben.

Er is overlap en er is geen overlap, meent Koster. Zaken als indelen in categorieën komen ook in het dierenrijk voor, maar de structuur van onze taal is volstrekt uniek. ³Vergelijk de woorden in een verhaal maar met kralen aan een ketting. Net als bij een fraai gemaakte ketting is er sprake van patronen. Op grote schaal en op meerdere onderliggende schalen. In de taalkunde noemen we dat de hiërarchische structuur.² Daarnaast is ieder woord te vervangen door een uitbreiding. Het woord ŒJan¹ kan vervangen worden door Œde vader van Jan¹ of Œde zwager van de vriend van Jan¹ zonder dat de zinsstructuur wordt aangetast. Een eigenschap die in vakjargon bekend staat als recursie. Hiërarchie en recursie zijn typerende kleinigheden met enorme gevolgen voor de flexibiliteit en de kracht van taal. ³Bij dieren vindt je daar nul komma nul van terug² aldus Koster.

Ongehinderd door deze taalkundige verworvenheden ziet Deacon sterke parallellen in de taalverwerving bij jonge bonobo¹s en jonge kinderen. ³Kinderen leren taal op een leeftijd dat ze weinig anders kunnen leren. Rekenen leren of de namen van de presidenten van de VS te onthouden is op die leeftijd onmogelijk, maar een gecompliceerd systeem als taal leren ze moeiteloos.² Bij Kanzi ziet Deacon een soortgelijk fenomeen. Het lijkt erop dat Kanzi de taaltraining zo makkelijk oppikte juist omdat hij zo jong was. De paradox is dus dat taal gemakkelijk geleerd wordt op een leeftijd dat het individu nog niet goed leren kan, en dat dat later moeilijker wordt.

Wat is er zo bijzonder aan taal dat het juist in de onrijpe periode van het brein het best beklijft? Deacons verklaring hiervoor is net zo origineel als gedurfd. Grammatica is volgens hem de vorm van taal die het best aanslaat bij jonge hersenen. Hij ziet taal als een soort virus dat zich nestelt in het brein. In de co-evolutie van taal en brein, redeneert hij, is een vorm van taal ontstaan die makkelijk aan te leren is en zich derhalve vroeg kan nestelen in de hersenen. Anders gezegd voegt taal zich naar het (jonge) menselijk brein en zijn de hersenen gevormd onder de evolutionaire druk van taal. De door de taalkundigen opgestelde universele grammatica (grammaticale regels die voor alle talen gelden) is volgens die visie een afspiegeling van de manier waarop een jong brein leert.

Wie weet, reageert Prof. Jan Koster. ³Het is een interessante gedachte, maar ga dat maar eens concreet maken.² Daarvoor zou er een verband aangetoond moeten worden tussen de leereigenschappen van een jong brein en de basisstructuren van de grammatica. En dat ontbreekt volledig. Voor Koster kenmerkt het hele idee van een taalvirus zich daarom door een groot gebrek aan concreetheid.

Deacon irriteert taalkundigen nog meer door te stellen dat niet de door hen gekoesterde grammatica het primaat van de taal heeft, maar de symbolische betekenis van woorden: ³Hoe woorden betekenen wat ze betekenen, hoe ze betrekking hebben op elkaar en op de werkelijkheid.² Woorden hebben vaak geen directe betrekking op de werkelijkheid, want de meeste woorden verwijzen alleen naar andere woorden. Er zijn dus verschillende niveaus van referentie waardoor een krachtige indirecte referentie ontstaat. Dat te beheersen vereist volgens Deacon een sprong in de logica, een inzicht, die voor (andere) dieren nauwelijks haalbaar is. Blijkens de experimenten in het Language Research Center zijn apen in staat tot symbolische referentie, maar in vergelijking met de mens komen ze er niet ver mee.

Ook etholoog Frans de Waal (Emory University, Atlanta) denkt dat apen in beperkte mate kunnen abstraheren: ³Taal is ook een manier van de werkelijkheid verwerken, te absorberen en erover na te denken en in hokjes in te delen. En in hokjes indelen dat kunnen apen ook, dat weten we uit bepaalde experimenten.² Koster ziet ook het talent voor classificeren in het dierenrijk -bijvoorbeeld bij postduiven- maar benadrukt het totale gebrek aan iets vergelijkbaars met de grammatica van de menselijke taal.

Ondanks de weerzin van taalkundigen pleiten biologen en neurowetenschappers voor een bredere opvatting van taal en voor vergelijking van taalvaardigheden bij aap en mens. Hun doel is ambitieus: via de taal willen ze zicht te krijgen op het menselijk denken. In feite gaat de wetenschappelijke taalstrijd dus niet over taal, maar over een beter begrip van het ontstaan en het functioneren van het menselijk brein. Het een vraagstelling in de filosofische traditie van Locke, Hume, Kant en Hegel die het bewustzijn trachtten te doorgronden. De huidige onderzoekers benaderen het brein met anatomische kennis en snelle hersenscanners. Aan de andere kant lijken ook de taalkundige begrippen hiërarchie en recursie iets fundamenteels over het denken aan te tippen. Een overkoepelende benadering zit er echter vanwege de breedte van het onderwerp en door de heersende animositeit niet in.

copyright © Het Inzicht / Jos Wassink, 1999

Posted in anders.


Het Zesde Zintuig

Het Zesde Zintuig
VPRO Noorderlicht / 25 min / 28-03-1999
Dat dieren met elkaar communiceren door feromonen (zoals sekslokstoffen) is bekend. Maar omstreden is de claim van Dr Monti van Pherin Pharmaceuticals die beweert dat mensen ook een zesde zintuig hebben. Driehonderd jaar geleden ontdekt door een Nederlandse legerarts. Volgens Monti is het een directe toegangspoort tot de hersenen. Organon heeft een deal met Monti gesloten voor een nieuw middel tegen menstrautieklachten.

Continued…

Posted in Televisie, VPRO Noorderlicht.


Test Smart YouTube

http://www.youtube.com/watch?v=zbKtuRMJrsg&feature=feedrec_grec_index
origineel youtube adres voeg een v in achter : http en voor ://www

Posted in Nakijken.


Neander Taal

Neander Taal
VPRO Noorderlicht / 25 min / 07-02-1999
Hoe oud is taal? Ruim honderd jaar geleden werd deze vraag taboe verklaard door de Societe Linguistique in Parijs. Inmiddels zijn er voldoende vondsten en theoriën om de vraag weer op te pakken. Gesprekken met psycholoog Bill Noble, paleo-antropologe Lynne Schepartz en neuro-evolutionist Terrence Deacon. Uitkomst: taal is zo oud als de mensheid.

Continued…

Posted in Televisie, VPRO Noorderlicht.


Eerherstel voor de Neanderthaler

ARTIKEL Haagsche Courant, 20-02-1999

Eerherstel voor de Neanderthaler

�Harig en griezelig, met een groot gezicht als een masker, grote wenkbrauwrichels en geen voorhoofd, een enorme vuursteen beethoudend, en rennend als een baviaan met zijn hoofd naar voren en niet, zoals een man, met zijn hoofd omhoog, moet hij voor onze voorouders een angstaanjagend schepel geweest zijn om tegen te komen�. Aldus typeerde de Britse schrijver H.G. Wells in 1921 de Neanderthaler. Dat beeld heeft een drastische verandering ondergaan, zo blijkt uit een recente ontmoeting met de Amerikaanse paleoantropologe Dr. Lynne A. Schepartz van de universiteit van Cincinnati: �Als je je voorstelt hoe Neanderthalers geleefd hebben, denk ik dat je een verbazend overeenkomst zult zien met de mensen van nu.�

De eerste vondst van een Neanderthalerskelet stamt uit 1856. Arbeiders die werkten voor de kalksteenwinning stuitten toen in een grot in het Neanderthal bij D�sseldorf op een fossiel skelet: een schedeldak, dijbenen, ribben, delen van bekken en botten van armen en schouders. Direct was duidelijk dat dit geen menselijk skelet was, daar was het veel te fors voor. Men dacht aanvankelijk aan een beer, maar ook dat klopte niet.
Enkele maanden later, in februari 1857, raapte de anatoom Hermann Schaafhaussen zijn moed bijeen en verklaarde in een lezing in Bonn dat de vondsten uit het Neanderthal niet van een ziekelijk vergroeid individu afkomstig waren, maar van een normaal individu van een onbekend menstype.
Deze interpretatie sloeg in als een bom. Van de evolutietheorie had op dat moment niemand gehoord (Darwin publiceerde z�n Origin of Species twee jaar later in 1859) en men wist niet beter dan dat bestaande diersoorten altijd zo hadden bestaan. Bovendien gold het als ketters om te veronderstellen dat de mens -die zich hoog boven de natuur verheven voelde- uit het dierenrijk was voortgekomen.
In zijn boek �De Neanderthaler, een verguisde pionier� beschrijft Theo Holleman hoe zich in de decennia na de ontdekking een karikaturaal beeld van de Neanderthaler ontwikkelde. De Franse anatoom Boule speelde daarbij een sleutelrol met het beeld dat hij in 1908 beschreef: een behaarde, gedrongen gestalte, door de knie�n gezakt, met wijkende kin en afgeplat voorhoofd en aan het eind van zijn lange apenarm de onafscheidelijke knots. Zo bleef de Neanderthaler op veilige afstand voor de Moderne Mensch.
Bijna anderhalve eeuw na de ontdekking van deze vroege Europeaan is nog veel onduidelijk. Zo blijven de karikaturen van de halve wilde en een edel natuurvolk naast elkaar bestaan en is ook nog niet opgehelderd of de Neanderthaler een stamouder is van de moderne mens, of dat hij door de die laatste uit het veld gedrukt is. Niettemin lijkt er de laatste tijd sprake van een humanisering van de Neanderthaler. Aanwijzingen voor taalgebruik onder Neanderthalers spelen hierbij een grote rol.

De Amerikaanse paleoantropologe (iemand die menselijke fossielen bestudeert) Lynne Schepartz is ervan overtuigd geraakt dat de Neanderthalers konden praten en wat meer is: ze kan het aantonen aan de hand van het skelet dat ze in 1983 vond in Isra�l.
December vorig jaar was ze terug in Isra�l en bezocht ze de grotten in het Karmelgebergte waar ze zestien jaar geleden haar vondst deed. Ze vertelt: �Ik was destijds nog student en kreeg een uitnodiging om mee te helpen bij de opgraving in de Kebara-grot. Ze vroegen me om in een testkuil te werken. De meesten zagen dat niet zitten. Het was er donker en smerig, het stonk er en je moest verschillende ladders afdalen om er te komen.�
Geduldig schraapte ze laag na laag weg van het ��n vierkante meter grote gebiedje en prees zich gelukkig met de resten van kampvuren die ze daarbij aantrof. Totdat ze op een gegeven moment een menselijk botje vond. De leiding van de opgraving besloot dat ze het testgebied schoon moest maken zodat er een inventarisatiefoto gemaakt kon worden.
�Ik begon in een hoekje te borstelen en plotseling zag ik -vlak voor m�n neus- een complete rij tanden opduiken. Toen wist ik: dit is andere koek!�
Lynne Schepartz had een vrijwel compleet skelet van een Neanderthaler gevonden. �We noemden hem Moshe. En Moshe heeft een unieke complete wervelkolom. Daarnaast is er een prachtige onderkaak en het allerbelangrijkst is een prachtig geconserveerd tongbeentje.�
Het tongbeenthe is zeer fragiel en heeft de vorm van een V met een rond en afgeplat middendeel. Bij een levend mens zit dit zwevende botje in de achterzijde van de tong, maar het zit achter zoveel spieren en weefsel dat je het niet kunt voelen. Het is het enige tongbeentje dat ooit van een Neanderthaler is gevonden en volgens Lynne Schepartz is het vrijwel identiek met dat van de moderne mens.
Ze concludeert hieruit dat de Neanderthaler in staat was tot spraak: �Uit de anatomie van het tongbeen en de samenhang ervan met de onderkaak blijkt dat Neanderthalers een modern spraakorgaan hadden. Dus dat de taal niet, zoals veel mensen denken, voorbehouden is aan de moderne mens, maar dat het ook binnen de mogelijkheid van de Neanderthalers lag.�
Sinds ze Moshe vond heeft ze zich vaak afgevraagd hoe hij eruit zag en wat voor leven hij geleid heeft. Uit het skelet is gebleken dat Moshe een forse vent is geweest die niet veel ouder geworden is dan twintig jaar. Waaraan hij overleden is, valt niet uit het skelet op te maken. In tegenstelling tot andere Neanderthalers, wier skeletten gekenmerkt worden door meerdere geheelde botbreuken, lijkt Moshe 60.000 jaar geleden in het Karmelgebergte een rustig leven gehad te hebben. �Ik denk dat ze veel van onze zorgen deelden� meent Lynne. �Ze wilden weten wie bij hen in de buurt woonden, wie hun vrienden waren, wie hun concurrenten en ze wilden hun kennis over de natuurlijke en de sociale omgeving doorgeven aan hun kinderen. Uit dat oogpunt denk ik dat taal voor de Neanderthalers net zo belangrijk is geweest als voor ons.�

Neanderthalers zijn 150.000 jaar geleden in Europa ontstaan (uit een primitievere soort) en vanaf 30.000 jaar geleden bestaan er alleen nog sporen gevonden van de moderne mens Homo Sapiens. Een groep wetenschappers onder aanvoering van de Britse paleoantropoloog Chris Stringer heeft hieruit de conclusie getrokken dat Homo Sapiens de Neanderthaler uit Europa heeft �verdrongen� (het vervangingsmodel). Homo Sapiens zou daarbij het evolutionaire voordeel van taal gehad hebben ten opzichte van de minder taalvaardige Neanderthaler.
Lynne Schepartz is het daar niet mee eens:��Neanderthalers waren goed in staat zich aan veranderende omstandigheden aan te passen. En als je verschillende schedels vergelijkt zie je dat de Neanderthaler langzaam veranderden in de richting van de moderne mens: een uitstekende kin, een hoger voorhoofd en een dunnere wenkbrauwboog.� Ze gelooft dan ook niet dat de Neanderthalers uitgestorven zijn. �Ik denk dat ze vandaag de dag nog onder ons zijn, althans hun genen.� De Neanderthalers zouden zich met de modernere Homo Sapiens gemengd hebben en zo deel uitmaken van het erfelijk materiaal van de huidige mens. Schepartz:��Ze zijn onder ons, ze zijn veranderd en ze zijn mens geworden.�
Welke van de twee visies (vervanging of samensmelting) de juiste is, blijft voorlopig nog onbeslist. Tegenstanders van de vervangingstheorie, onder wie Lynne Schepartz, kunnen het niet verkroppen dat de geschiedenis van de mensheid zou beginnen met een genocide op de Neanderthaler, een wezen dat ons in dat geval driehonderd eeuwen later op pijnlijke wijze een spiegel voorhoudt.

copyright � Het Inzicht / Jos Wassink, 1999

Posted in Haagsche Courant.