Skip to content


‘In de schaduw van meesters’

Alsjeblieft geen afscheidsrede, wilde architectuur hoogleraar Max Risselada. In plaats daarvan bouwde hij zijn slottentoonstelling en ontving daar op 12 september de top van de Nederlandse architectuur voor een informele terugblik.

Met Max Risselada verliest de faculteit Bouwkunde zijn bekendste leermeester. Risselada kon als geen ander de ontwikkeling van de 20-ste eeuwse architectuur tonen. Hij schreef er boeken over, onderwees het en bouwde tentoonstellingen over belangrijke stromingen binnen het vak en over invloedrijke architecten als Le Corbusier, Loos, Team X en het bureau Mecanoo. Een aantal van zijn 19 tentoonstellingen reisden jarenlang over de hele wereld. Smaakbepalende hedendaagse architecten als Frits Palmboom (IJburg), Erick van Egeraat (kantoortoren ‘The Rock’ in Amsterdam-Zuid) en Francine Houben (TU Library) ontdekten de architectuur onder zijn mentorschap.

Na uw afstuderen werkte u als assistent van Aldo van Eyck en later van Jaap Bakema. Hoe was het om in de schaduw te werken van zulke grote ego’s?

“Hoe moet ik dat uitleggen? Al in mijn studententijd werkte ik in de schaduw van meesters. Ik heb me niet afgevraagd wat de betekenis van hun werk was, maar ik voegde me naar hun wereld. Van Berghoef, leerling van Granpré Molière, was ik net zo goed onder de indruk. En ik was ook student-assistent bij Van Eesteren. Ik heb van hen allemaal wat meegekregen zonder dat ik hen ook gelijk volgde.”

Op uw afscheidsbijeenkomst werd gezegd dat u in het onderwijs nooit één architect behandelde, maar altijd een aantal om imitaties te voorkomen.

“Dat, en omdat ik niet vond dat je je moest spiegelen aan die architect maar omdat ik zijn inzet voor het vak bijzonder vond en wat dat betekende voor de manier waarop hij het vak beoefende. Met name hoe hij van een idee tot een gebouw komt. Ik wilde het proces van het ontwerp onderwijzen en niet zozeer het eindresultaat. Dat is een heel moeizaam proces omdat je van nul begint naar iets wat je niet eens zelf kunt maken, maar dat via allerlei media zichtbaar gemaakt moet worden. Bij de architecten die we interessant vonden, kon je dat proces goed volgen omdat ze zich goed uitlieten over hoe dat ging.”

Heeft dat ook te maken met ‘het leren lezen van de tekeningen’?

“Ja. Destijds werd alles nog keurig met de hand getekend; het idee kwam via het lichaam op het papier. Dat proces kun je teruglezen als je zelf ook die ervaring hebt. Daarom probeerde ik met mijn studenten heel goed naar tekeningen te kijken. Het ging daarbij niet als het gebouw als eindresultaat maar om de manier waarop het ontstaan is. Nu is het uiterlijk van een gebouw vaak dominant zonder je af te vragen hoe het tot stand kwam. Denk aan de kap van Rotterdam CS of het gebouw van Koolhaas op het Noordereiland.”

Iets anders waar ik het met u over wil hebben is uw verblijf bij het vermaarde ontwerpersechtpaar Ray en Charles Eames. Wat zocht u daar?

“Ik was met negens en tienen afgestudeerd en kon daardoor in dienst van de TU komen als vervanging van de dienstplicht. Toen was er de mogelijkheid dat Aldo van Eyck hoogleraar zou worden, wat nog wel omstreden was. Ik wilde graag zijn assistent worden en dat gebeurde uiteindelijk ook. Ik heb toen vier jaar van mijn leven ‘aan Van Eyck gegeven.’ Aan het eind daarvan wilde ik ook echt weg.”

Hoe waren die jaren met Van Eyck dan?

“Heel intensief omdat hij een goede verhalenverteller was. Maar het regelwerk voor onderwijs moest ik allemaal doen. Tegelijkertijd kwam de democratisering op gang. De hoogleraren gaven hun macht uit handen opdat iedereen overal over mee mocht praten, wat uitmondde in eindeloze vergaderingen – maar zelden over het vak. Het waren vaak agressieve bijeenkomsten en daar had ik langzamerhand genoeg van. En toen kon ik gelukkig bij Eames werken.”

Was het lastig om daar binnen te komen?

“Ja, dat was begin ’70 – het begin van de eerste oliecrisis met hoge werkeloosheid, ook in Amerika. Ik kreeg na anderhalf jaar toch een werkvergunning omdat ik iets zou kunnen dat ze daar niet konden. Wat onzin was natuurlijk. Zij konden er alles haha. Zo kwam ik bij Eames’ studio in Venice Beach middenin de Amerikaanse hippiecultuur terecht. Dat was een stuk meer ontspannen dan die discussies in Delft. Al die alternatieve communes. Dat was een fantastische tijd.

Wat zocht u daar?

“Ik wist dat het bureau tentoonstellingen maakte. En hij kon prachtig de kwaliteit van dingen zichtbaar maken. Hij maakte ook films. Bijvoorbeeld over tollen of de bekende film Powers of Ten . Ik vond dat zo geweldig. Daar wilde ik bij zijn. Ik denk dat ik daardoor ook tentoonstellingsmaker geworden ben. De tijdlijnen die ik maak, die heb ik van Eames. Een tijdlijn geeft een gevoel voor de ontwikkeling door de tijd, maar ook de merkwaardige gelijktijdigheid van zaken. Toen ik terugkwam was de grote vraag: wat doe ik nu? Ik houd van bouwen, maar heb niet de assertiviteit om in dat moeilijke proces te overleven.”

Is dat ook de reden waarom u tentoonstellingen en boeken maakt, en geen huizen en gebouwen?

“Ik heb m’n eigen huis gebouwd, maar ook dat was een moeizame gebeurtenis. Het probleem in de praktijk is dat je een opdrachtgever hebt, een financier en een aannemer die nooit in harmonie zijn. In zo’n werkomgeving moet je een forse assertiviteit hebben om dingen met elkaar in verbinding te brengen. Als er iets fout ging in de bouw wat ik wel goed getekend had, vond ik dat vervelend voor die mensen en dacht: laat maar zitten. Ik lijd daaronder.”

Een ander zou een schadeclaim indienen.

“In de bouw worden continu processen gevoerd. Ik moet er niet aan denken dat ik daar tussen zou zitten. Dat besef ik nu in terugblik. Terwijl ik in het onderwijs juist wel dingen bij elkaar kon brengen. Daar kon ik wel mijn ideeën realiseren.”

In 2000 ontving u de Leermeesterprijs en op uw afscheid werd gezegd dat u studenten op bijzondere wijze wist te betrekken bij onderwijs en onderzoek. Hoe deed u dat?

“Dat begon behoorlijk intuïtief. Ik ben een architect die gefascineerd is door het vak zelf. Die fascinatie is in het onderwijs belangrijker dan wat je wilt overdragen. Ik wilde de studenten dingen laten ontdekken die ik zelf nog maar half beheerste.”

Nam u ze mee op ontdekkingstocht?

“Ja, dat bedoel ik met ‘fascinatie: we gingen samen op ontdekking. Ik was natuurlijk meer op de hoogte van het waarom van dingen. Maar we deden niet twintig keer het zelfde. Dat kwam ook omdat ik het onderwijs samen deed met studentassistenten die mijn fascinatie deelden. Ik opereerde in een heel open situatie, want na de democratisering stond alles ter discussie. Je had daarbij alle vrijheid; een derde van het programma was vrij invulbaar. Dat kun je je toch niet meer voorstellen! Studenten kwamen met een zelfgekozen onderwerp over woningbouw of de stad en vroegen me dan als begeleider erbij. Zo’n situatie hadden we toen met elkaar.”

Intussen is de situatie onvergelijkbaar veranderd met gestructureerde curricula, optimale doorstroming en bindend studieadvies. Hoe heeft u die omslag beleefd?

“Tegelijk met die veranderingen, veranderden ook mijn verantwoordelijkheden binnen deze faculteit. Ik was eerst docent, daarna universitair hoofddocent en vervolgens hoogleraar. Mijn contact met studenten werd daardoor minder persoonlijk. Uiteindelijk werd ik coördinator van andere mensen. Ondertussen werkte de democratisering zo uit dat er steeds meer vakken werden toegevoegd aan het curriculum waaronder management, sociologie en economie. Dat ging ten koste van de vrije ruimte en ook ten koste van de tijd die studenten aan een ontwerp konden besteden. Toen het programma van vijf naar vier jaar werd teruggebracht, verdween alle vrijheid. En toe het daarna weer vijf jaar werd, was de vrije ruimte verdwenen. In het eerste jaar had je dan achttien vakken! (begint te hoesten) Ik heb er jarenlang tegen geageerd en dat vind ik nog steeds verkeerd.”

Studenten meenemen op ontdekking door de architectuur, is daar nog ruimte voor?

“Ik ben bang van niet. Ze worden ook niet meer door een begeleider meegenomen, maar door een beeldscherm. Ze vinden een heleboel losliggende informatie waar ze zelf maar hun weg in moeten zien te vinden. Wij lieten ze destijds zien hoe je met die informatie om zou moeten gaan door te laten zien wat wel en niet van belang is.”

Dus de leermeester is uit het proces verdwenen?

“Je zegt het, ja. Dat is voor een deel gebeurd door project gestuurd onderwijs (PGO) waarbij de begeleider geen bron van kennis was, maar een procesmanager. Het Maastrichtse Model heette dat. Dan kwam een onderwijskundige ons vertellen hoe we onderwijs moesten geven. Vreselijk was dat. Uiteindelijk heeft de verbreding van het onderwijsaanbod niet geleid tot samenhang, maar tot versplintering.”

Tot slot, uw afscheidstentoonstelling heet Patient (Re)search. Hoe moeten we dat lezen?

“Het gaat om het zoeken, en geduldig, niet driftig en snel zoals deze tijd is. Eerst heel onbewust iets zien, dan geïntrigeerd blijven en er steeds verder in doorgaan.”

Is dat uw eigen manier van werken?

“Ja, dat denk ik wel. Op het eerste gezicht zijn het nogal verschillende dingen die ik samenbreng op deze tentoonstelling. Wat heeft de architect Loos nou met zijn Braziliaans collega Lele te maken? Het wordt een eenheid doordat ik laat zien hoe beiden omgaan met het gebouw als object en met de toe-eigening van ruimte. Tenminste, dat heb ik bedacht toen ik er mee bezig was.”

CV

Max Risselada (Madiun, Indonesië, 1939) studeerde in 1965 cum laude af aan de TH Delft op een ontwerp voor een nieuw station in Utrecht. Na zijn studie bleef hij aan als assistent van Aldo van Eyck en later van Jaap Bakema. Tussendoor werkte hij een jaar als ontwerper bij de Amerikaanse ontwerpers Ray en Charles Eames (1970). Na terugkeer stort hij zich op onderwijs, tentoonstellingen en boeken over architectuur. In 2000 ontving hij de UfD Leermeesterprijs en in 2014 trad hij toe tot de Britse architecteninstituut RIBA. Op 12 september 2014 nam hij afscheid met de tentoonstelling Patient (Re)Search.

Posted in Artikelen, Delta.

Tagged with , , .