Skip to content


De Blauwe Revolutie

Haagsche Courant 13-03-2000

De Blauwe Revolutie

Twintig jaar na de groene revolutie in de landbouw voltrekt zich nu een blauwe revolutie waarbij viskweek de plaats inneemt van de visserij. Nu al is 20% van de consumptievis niet gevangen, maar gekweekt. Bepaalde vissoorten als paling en zalm zijn zelfs bijna uitsluitend uit kwekerijen afkomstig en de speurtocht naar andere vissoorten die makkelijk en goedkoop te telen zijn is in volle gang.

Drijvende kracht achter de blauwe revolutie is de voortdurende visserijcrisis. Nadat de vang-sten 40 jaar lang steeds groter werden, zijn ze sinds 1989 blijven steken op 80 miljoen ton per jaar. Onder druk van de visserij staan de populaties van kabeljauw en heilbot inmiddels op de rand van instorten. De bittere les van de Canadese Grand Banks in 1992 was dat ook de rijkste populatie van de uiterst vruchtbare kabeljauw door overbevissing kan verdwijnen. Zeven jaar later is de kabeljauwvisserij in Newfoundland nog steeds gesloten; veertigduizend mensen verloren er hun baan.
In het geval van de Noordzee stellen visserijonderzoekers dat een vangstreductie van 40% nodig zou zijn om de vispopulaties tot hun oorspronkelijke grootte te laten herstellen. Maar niemand heeft de politieke moed om zulke drastische beperkingen op te leggen. In Europees verband gaat het debat dan maar liever over de onderlinge verdeling van de quota dan om de totale grootte ervan.
Nieuwe investeringen, grotere schepen en betere apparatuur leiden niet langer tot meer opbrengst. In tegendeel: de vangsten worden alsmaar jonger en kleiner. De grenzen van de natuurlijke populaties zijn bereikt en in enkele gevallen reeds overschreden.

VISBOER

Wat is er dan logischer dan over te stappen op gekweekte vis. We gaan toch ook niet langer het bos in om een everzwijn te schieten. Visserij is nog het enige domein waar de jacht geïnstitutionaliseerd is. De rest van ons voedsel wordt al sinds de eerste nederzettingen verbouwd, gekweekt en gefokt.
Voor enkele vissoorten heeft de blauwe revolutie zich al voltrokken. Een absolute successtory is de Noorse zalmkweek: begonnen in de jaren zeventig, produceren de Noren nu jaarlijks 360.000 ton zalm voor iets meer dan vijf gulden per kilo. Het overgrote deel (96%) is voor de export bestemd. De wilde zalm is op de markt een volstrekt gemarginaliseerde exclusiviteit geworden. In Nederland heeft de paling een soortgelijke ontwikkeling ondergaan. Tien jaar na de eerste serieuze pogingen komt nu jaarlijks 4.000 ton paling uit kwekerijen van voormalige varkensboeren. De vangst op het IJsselmeer is met een huidige opbrengst van net 300 ton per jaar welhaast een uitgestorven ambacht geworden. Exit vissers, entree visboeren.

NATTE INDUSTRIE

Om geschikt te zijn voor kweek moet een vis populair en duur zijn. Zalm, in de zeventiger jaren een kostbare delicatesse, dient als maatgevend voorbeeld. Andere vissoorten die nu als kandidaten genoemd worden zijn heilbot, kabeljauw, tarbot, zeebaars, zeebrasem en tong.
De marktprijs moet voldoende ruimte geven om de kosten van de kweek onder te brengen. Zo experimenteerde TNO in Den Helder tien jaar geleden met kabeljauwkweek in kooien op open zee. Gevangen jonge dieren werden er bijgevoerd en opgekweekt tegen een tarief van vijf gulden per kilo. Het project leek uiterst levensvatbaar totdat de markt plots overspoeld werd met door Russen aangevoerde kabeljauw uit de Noordelijke Ijszee voor prijzen tot 1 gulden per kilogram. Einde experiment.
Inmiddels is die situatie gewijzigd: de quota voor kabeljauw zijn in de afgelopen drie jaar gehalveerd, terwijl de kiloprijs verdubbeld is. In de viswinkel is kabeljauw nu zelfs duurder dan zalm. Reden voor het Noorse Sjömatsenter (het Noorse equivalent van het Nederlands Visbureau) om de kabeljauwkweek hernieuwd onder de aandacht te brengen. Nu er -door schaarste bij de vangst- economische ruimte voor ontstaat, vinden zij het tijd om de biologische kennis verder te ontwikkelen.
Hoewel bij iedere soort verschillend in uitwerking, zijn de biologische basisvragen in de zogeheten aquacultuur steeds dezelfde: plant het dier zich in gevangenschap voort, hoe maximaliseer je het overlevingspercentage van de larven en hoe kweek je in korte tijd een forse vis tegen geringe voerkosten?
Gretha Rosenlund van het Nutreco Aquaculture Research Center in Stavanger heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar de mogelijkheden van kabeljauw als kweekvis.
Voortplanting is bij kabeljauw geen probleem; een volwassen vrouwtje produceert bij het kuitschieten meer dan een miljoen eitjes waarvan er echter in het wild slechts enkele overleven. In kweek ligt de uitdaging erin om het overlevingspercentage te verhogen en dat blijkt een ingewikkeld proces. Om te beginnen moeten de eitjes gedesinfecteerd worden omdat anders grote sterfte optreedt. Dankzij desinfectie kan tot de helft van de eitjes uitkomen.
Het opkweken van de larven vereist gedurende twee maanden een strikt getimede opeenvolging van plantaardig en dierlijk plankton, gevolgd door een overstap op droogvoer. Het levende voer tijdens deze eerste kritische levensfases is duur en bovendien treedt onder de jongen al snel kannibalisme op wat het overlevingspercentage niet ten goede komt. Al met al zijn de larven van deze extreem vruchtbare vissoort kostbaar in de kweek. De produktie bedraagt momenteel slechts 100.000 jongen per jaar.
Wanneer de vis eenmaal droogvoer eet is de groei geen probleem meer, maar wel duurt het nog twee jaar voordat de kabeljauw het marktgewicht van twee tot drie kilo heeft bereikt. Bovendien blijken vissen in kweek sneller geslachtsrijp te worden, hetgeen de groei gedurende een half jaar stil kan leggen. De oplossing hiervoor wordt gezocht in een combinatie van kweken onder kunstlicht en lage watertemperatuur. Dat verplaatst de kweek van kooien in de fjorden naar tanks op een industrieterrein.
De doelstelling van het Sjömatsenter is vooralsnog bescheiden: minimaal 1000 ton in 2002. Dat is een half procent van het huidige Noorse vangstquotum voor kabeljauw. Maar de ervaring met zalm in Noorwegen en paling in Nederland laat zien dat de verhouding tussen teelt en vangst snel kan omslaan wanneer de kweektechniek eenmaal ontwikkeld is.
In Nederland wordt visteelt vooral een zaak van tanks en kassen, verwachten Willem Dekker en Andries Kamstra van het RIVO in IJmuiden. Bij zo’n industriële opzet is zuivering en hergebruik (recirculatie) van zeewater een onmisbaar onderdeel.
Kamstra ziet weinig in de kweek van kabeljauw (“die gedijt beter in de koude fjorden”), maar des te meer in teelt van tong. “In 200 hectare glasbouw kan de hele tongkweek worden ondergebracht.” In de kelders van het RIVO staan tientallen tanks waarin Kamstra experimenteert met het opkweken van tong ter grootte van enkele centimeters. Daarbij stuit hij op typische eigenaardigheden: “Aan een tong kun je niet zien of hij het voer lekker vindt of niet. Ze happen niet echt toe, maar gaan er zo’n beetje overheen liggen en sabbelen er wat aan. Of niet.”

KLEINE KAART

Wereldwijd werken onderzoekers aan viskweek als alternatief voor de visserij. Naast enkele eclatante successen zijn er vooral veel onderzoeken waarvan het voorlopig de vraag blijft of ze een economisch haalbaar alternatief zullen bieden. Van de grote diversiteit aan gevangen vis zullen er hoogst waarschijnlijk slechts enkele geschikt blijken voor kweek. De visboer kan in de toekomst z’n vitrine aanzienlijk verkleinen. Net als bij de slager het aanbod te herleiden is op varken, koe of kip.


copyright © Het Inzicht / Jos Wassink, 2000

Posted in Haagsche Courant.


0 Responses

Stay in touch with the conversation, subscribe to the RSS feed for comments on this post.

You must be logged in to post a comment.