Skip to content


Het hoofd van Hercules

klik voor .pdf versie

Neutronenbundels zijn veel geschikter om bronzen beelden door te lichten dan rontgenstraling. Is dat goed nieuws voor kunstcollecties?

Bronzen beelden uit de Renaissance (15e en 16e eeuw) zijn een belangrijke collectie binnen het Rijksmuseum. Maar tot voor kort beperkten kunsthistorici zich bij hun beschouwingen erover tot stijlkenmerken. Hoe de beelden gemaakt waren speelde voor hen nauwelijks een rol, mede omdat er weinig van te zien was. Maar nieuwe technieken gebaseerd op neutronendoorstraling tonen de verborgen binnenkant in alle details. Zo leer je niet alleen een kunstenaar beter kennen, maar kun je ook een origineel onderscheiden van een kopie. En dat is een miljoenenkwestie.

Robert van Langh (44) is geen doorsnee promovendus. Hij is een laatbloeier, vindt hij zelf. Na de mavo ging hij naar de detailhandelsschool in Breda waarna hij in Antwerpen voor goudsmid leerde. Het restauratievak leerde hij aan het Antwerpse Instituut voor Schone Kunsten. Zijn interesse voor de natuurwetenschappelijke facetten van de kunstvoorwerpen brachten hem naar onderzoeksinstituten in New York en Florence. Gestimuleerd door kunsthistoricus en Rijksmuseumconservator prof.dr. Frits Scholten begon het hoofd conservering & restauratie Van Langh in 2006 aan zijn promotieonderzoek bij de vakgroep van prof.dr. Joris Dik van de faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen.

Het vertrekpunt voor een onderzoek is voor Van Langh vaak zijn intuïtie dat er iets niet klopt aan een beeld. Dat gold ook voor het 35 cm grote beeld van de Griekse halfgod Hercules die wordt toegeschreven aan de zestiende-eeuwse beeldhouwer Willem van Tetrode. Het beeld was eerder met röntgenstralen doorgelicht, maar door de dikte van het materiaal leverde dat te weinig contrast op.

Dus ging Hercules naar de NEUTRA faciliteit van het Zwitserse Paul Scherrer Instituut. De neutronenbundel komt hier van een spallatieopstelling; een loden plaat die gebombardeerd wordt door protonen met een energie van 600 MeV. De resulterende neutronenbundel wordt eerst afgeremd en dan naar ‘het voorwerp’ geleid. Doordat neutronen nauwelijks interactie hebben met het materiaal, is het doordringende vermogen hoger dan van röntgenstralen. Daar komt nog bij dat neutronen wel gevoelig zijn voor waterstofhoudend materiaal zoals hars en was, zodat er ook informatie over zachte materialen te zien is. Om het helemaal mooi te maken, zijn de neutronenopnamen uit Zwitserland ook tomografisch: het beeld werd telkens 1 graad gedraaid en dan volde een opname. Na drie uur en 180 graden was de 3D dataset compleet.

“Wow! moet je kijken” roept Van Langh als hij op zijn computerscherm door de binnenkant van het beeld navigeert, op weg naar het hoofd van Hercules. Hier blijft niets verborgen. Vreemd is alleszins dat er in het binnenste van het Herculesbeeld geen ijzeren staketsels te zien zijn, maar wel vulmateriaal in armen en benen. Geen staketsels; dat betekent dat het beeld geen directe gieting is, maar een kopie (zie kader: ‘Hoe giet ik een bronzen beeld’).

En dan is er nog iets raars: de torso van het beeld was hol, terwijl armen en benen nog vulsel bevatten. Alsof iemand van boven het beeld heeft leeg zitten krabben. Maar hoe kan dat bij een gesloten beeld? Röntgenopnamen hadden al wel barstjes in het haar laten zien. Betekende dit dat de kruin was nagegoten?

Inspectie van de neutronenbeelden laat zien dat er een dikke klont brons achter de neus zit. Van Langh denkt dat bij het gieten daar de binnenmal kapot is gegaan, waardoor materiaal van de binnenmal in de tussenruimte is gevallen en de doorstroming van het brons rondom het hoofd heeft geblokkeerd, zodat het beeld er zonder kruin uitkwam. Daarna hebben de makers het hoofd opgevuld (wat in de neutronenbeelden goed te zien is) en een nieuwe mal gemaakt voor het ontbrekende deel. Vakwerk, want er is van de buitenkant niets van te zien.

“Neutronentomografie is een krachtige techniek, want het verschaft echt ‘inzicht’ in deze voorwerpen”, schrijft Van Langh. Als je kunstvoorwerpen bestudeert, moet je volgens hem ook opletten hoe ze gemaakt zijn – hoewel dat nog te weinig gebeurt. Van Langh zou graag het hele oeuvre van een bekende beeldhouwer eens door de neutronenscanner sturen. Dat zou meer duidelijk kunnen maken over iemands typische manier van werken en de ontwikkelingen daarin. Maar het kan er ook toe leiden dat het beeld aan iemand anders wordt toegeschreven dan alleen op basis van stijlkenmerken is gebeurd.

“We moeten anders naar die objecten kijken”, vat de promovendus samen. Maar hij weet dat hij daarmee de toorn van de meer behoudende conservators over zich afroept.

 

à Robert van Langh: Technical Studies of Renaissance Bronzes, promotors: Prof.dr. Joris Dik (TU) en prof.dr. Frits Scholten (UvA), 11 december 2102, Aula, 12:00.

 

 

 

KADER: Hoe giet ik een bronzen beeld?

 

Bij een origineel beeld start je met een ijzeren geraamte waaromheen een kleilaag tot 95% van het volume vormt. Daaromheen komt een waslaag van 3 tot 6 millimeter dik. Die waslaag werk je tot in het kleinste detail uit: de huidige voorstelling wordt het oppervlak van het beeld. Vervolgens steek je rondom ijzeren pennen (kernpinnen genaamd) in je beeld tot ver in de kleilaag en die even ver uit de was steken. Die pinnen moeten de buitenmal te ondersteunen. Die buitenmal maak je door de waslaag opeenvolgend in te smeren met een mengsel van gebrande klei en gips in steeds grovere samenstelling; eerst heel dunne en later steeds dikkere gips of klei. Tot slot komt er omhullende mantel omheen tot dat de gietmantel ruim 10 cm rondom het model is gevormd. Dat geheel gaat omgekeerd de oven in waardoor de was eruit smelt. Vandaar de naam: verloren was methode. De kernpinnen houden nu de binnenmantel op zijn plaats ten opzichte van de buitenmantel. Bij het gieten neemt gloeiend brons de plaats van de voorheen aanwezige was in en vormt het beeld. Door de buitenmantel weg te bikken houd je het beeld over. Vaak is het nodig om het ruwe oppervlak te bewerken en natuurlijk om de ijzeren pinnen te  verwijderen.

Tot zover de ‘directe methode’. De indirecte methode is een manier om een kopie te maken van een bestaand beeld. Daarvoor maak je een afdruk van het origineel in gips. Let op: de vormen moeten zelflossend zijn, dus meestal zul je de mal in delen moeten maken. Die losse delen zet je aan elkaar, en je bedekt de binnenkant met een coating van opeenvolgende waslagen. Het wasmodel wordt na verwijdering van de gipsmal opgevuld en van een vuurvaste buitenmantel voorzien, waarna het beeld gemaakt kan worden als in de directe methode. Het kenmerkende verschil tussen een origineel en een kopie is dus het staketsel dat al dan niet binnen het beeld verborgen zit.

 

KADER: Vreemd mannetje

 

Aanvankelijk werd het beeldje gezien als een portretje ten voeten uit van Willem van Oranje, en toegeschreven aan de beeldhouwer Hendrick de Keyser (die van het grafmonument van Willem van Oranje in Delft). De lopende pose en vreemde houding gaven later aanleiding te denken aan een lopende muzikant (Violone speler, een soort voorloper van de gamba en de cello). Het röntgenbeeld liet een vreemd ‘luikje’ (in de vorm van deurtje met een afgeronde bovenzijde) in de rug van het beeldje zien, dat niet verklaard kon worden.

Dankzij neutronenradiografie en tomografie kon inderdaad worden vastgesteld dat de armen en onderbenen als losse onderdelen bevestigd waren (en niet in één keer waren meegegoten). Dit deed ons vermoeden dat het beeldje oorspronkelijk bedoeld was als beweegbaar mannetje, bijvoorbeeld op een klokkenspel of een zogenaamde automaton (speeldoos). Daarmee is ook de lopende houding verklaard. Het ‘luikje’ was in dat geval de opening waardoor een hevel naar buiten stak waarmee het loopmechaniek in werking kon worden gesteld. Zulke beeldjes werden vooral in Zuid-Duitsland in de 16de en 17de eeuw gemaakt.

De conclusie was daarmee dat het mannetje ooit bedoeld was voor zo’n automaton, maar dat op enig moment is besloten het als stilstaand beeldje te fixeren en het luikje in de rug dicht te zetten. De toeschrijving aan De Keyser verviel daarmee ook en het stuk staat nu te boek als een automatonbeeldje van een lopende edelman, gemaakt in Zuid-Duitsland (Neurenberg of Augsburg), ca. 1580-1600. Het is een mooie casus om te laten zien hoe de samenwerking van kunsthistorici en natuurwetenschappers tot nieuwe inzichten leidt. (Frits Scholten)

 

 

Posted in Artikelen, Delft Integraal.

Tagged with , , , .